De geschiedenis achter de erepenning Haagse Vrijwilligers 1813

Paragraaf 1: De geschiedenis achter de erepenning Haagse Vrijwilligers 1813

Nadat Napoleon in oktober 1813 een grote nederlaag leed bij Leipzig, was men in Nederland zo ver om de Franse bezetter het land uit te jagen. Luitenant-generaal graaf Leopold van Limburg Stirum was gouverneur van Den Haag, gaf leiding aan de militaire macht daar en organiseerde de Oranjegarde. Hij maakte met Gijsbert Karel van Hogendorp en Frans Adam van der Duyn van Maasdam deel uit van het op 17 november 1813 gevormde driemanschap dat een week later in Den Haag de proclamatie uitsprak waarin zij het algemeen bestuur van de Hollandse departementen overnam.

Naar het voorbeeld van Amsterdam, besloot de 'districts-commissie van het fonds ter aanmoediging en ondersteuning van de gewapende dienst in de Nederlanden' in Den Haag, een erepenning uit te reiken "ter gedagtenis aan elk hunner die te 's Gravenhage in de maand November 1813, de herleving van Neerlands vrijheid gewapenderhand hebben helpen bevorderen." De exacte datum waarop de erepenning is ingesteld, is niet bekend.

De voorzijde van de medaille Haagse Vrijwilligers 1813 

Op 6 november 1817 schreven J.G. van Oldenbarneveld genaamd Witte Tullingh, W. van Heijnsbergen en W.H.J. baron van Westreenen van Tiellandt een verzoek aan Van Limburg Stirum om bij de koning toestemming te vragen om de erepenning te mogen dragen: "aan een lint uit de kleuren van het stadswapen, dus uit geel en zwart te zaam gesteld, en daartoe vóór de uitdeling eene toestemming te krijgen." De verzoekers hadden allen een werkzaam aandeel geleverd aan het herstel van de onafhankelijkheid van Nederland. Van Oldenbarneveld was hiervoor in de adelstand verheven wegens "Uitmuntende moed, ijver, trouw en zelfopoffering bij de omwenteling, hebbende zich reeds op den 17den November 1813 onder de orders van Graaf L. van Limburg Stirum gesteld; is met zijn geheel Korps naar Woerden gemarcheerd, aldaar na kloeke verdediging gevangen genomen en vervolgens na geworden zwaar gefolterd te zijn, naar Frankrijk vervoerd." Van Heijnsbergen werd hiervoor tot ridder 4e klasse van de Militaire Willems-Orde benoemd en ook Van Westreenen werd in de adelstand verheven.

Leopold van Limburg Stirum, die voor zijn aandeel in de bevrijding tot grootkruis Militaire Willems-Orde was benoemd, reageerde meteen en schreef op 8 november 1817 het volgende aan de koning:

"De districts Commisfie van het Fonds ter Aamoediging en ondersteuning van den gewapenden dienst in de Nederlanden, te s gravenhage, op het voet spoor der voormalige Hoofd commisfie van het zelfde Fonds te Amsterdam, heeft beslooten Eene Eerepenning uijt te reijken ter gedagtenis aan elk hunner die te s gravenhage in de maand November 1813 de Herleving van Neerlands vrijheid gewapenderhand hebben helpen bevorderen.
Deze commisfie heeft zig tot mij gewend, om van uwe Majesteit eerbiedig de vergunning te erlangen dezen penning openlijk te mogen dragen, aan een lint uit de couleuren van het wapen van s gravenhage, dus uijt geel en zwart, te samen gesteld.
Alles blijkende uijt de Misfive van de Heeren, benoemd door meergemelde Haagsche Commisfie, tot het vervaar-digen regelen en uijtdeelen van gemelde eerepenning, in originali hier bij overgelegd.
De verpligting welke ik aan de Haagsche Burgerije verschuldig ben voor hunnen bijstand en betoonden moed, in ogenblikken van gevaar hunne vaderlands liefde, trou-we en gehegtheid aan het Huijs van Oranje en aan Uwe Majesteijt, laten mij niet toe, dit aan zoek van de hand te wijzen.
En het is uijt dien Hoofd dat ik eerbiedig de vrijheid neem Uwe Majesteijt te verzoeken deze gunst aan hun die met deze medaille zullen vereerd worden te willen toestaan.
Ik zou tevens daar bij verzoeken dat het mogt zijn onder de bepaling Dat het lint zonder de Medaille daar aan gehegt, nimmer mag gedragen worden."

Den Luit. Generaal
grootkruijs der Militaire Willemsorde
L. Grave van Limburg Stirum

Aan Zijne Majesteit
den Koning der Nederlanden
Groothertog van Luxemburg

2 Afbeeldingen van het schrijven van Luitenant Generaal van Limburg Stirum aan Koning Willem I betreffende de instelling van de erepenning Haagse Vrijwilligers 1813, gedateerd 8 november 1817.
National Archief, 2.02.01 Inventaris van de archieven van de Algemene Staatssecretarie en van het Kabinet des Konings, met de daarbij gedeponeerde archieven, 1813-1840, inventarisnrs. 511 en 545.

De koning verleende met Koninklijk Besluit van 11 november 1817 nr. 85 toestemming om de erepenning te dragen:

11 november
No 85

Wij Willem, bij de gratie Gods,
Koning der Nederlanden, Prins van
Oranje - Nafsau, Groot - Hertog van
Luxemburg, enz., enz., enz.

"Op het adres van den Luitenant Generaal Grave L. van Limburg Stirum, van den 8 dezer, houdende verzoek om permisfie tot het dragen van een' gedenkpenning, welke door de Districts Komisfie tot aanmoediging van den gewapenden dienst in de Nederlanden, gevestigd te 's Gravenhage zal worden uitgedeeld aan elk der genen welke op den 17 Nov 1813, de herleving van de Nederlandsche vrijheid gewapen-derhand, hebben helpen bevorderen.
Hebben goedgevonden en verstaan het voornd. verzoek intewilligen en mitsdien aan die gene welke met boven-gemelden gedenkpenning zullen worden vereerd, te permit-teren het dragen van den penning hangende aan een geel lint met twee zwarte strepen onder de uitdrukkelijke verplichting van altijd den penning met het lint en nimmer het lint zonder den penning te dragen.
Er zal afschrift dezes worden gezonden aan den Lt. Genl. Grave van Limburg Stirum als mede aan de Kanselier der Militaire Willemsorde en van den Nederlandschen Leeuw tot informatie & narigt respectivelijk."

Hage den 11 Nov 1817
Willem

2 Afbeeldingen van het K.B. van 11 november 1817 No. 85 waarin de Eerepenning Haagse Vrijwilligers 1813 als militaire decoratie wordt erkend.
National Archief, 2.02.01 Inventaris van de archieven van de Algemene Staatssecretarie en van het Kabinet des Konings, met de daarbij gedeponeerde archieven, 1813-1840, inventarisnrs. 511 en 545.